Ouders en scholen botsen nogal eens met elkaar. Er wordt van zowel de school als de ouders verwacht dat ze actief met elkaar samenwerken om voor de kinderen een goede schoolontwikkeling mogelijk te maken. Hun samenwerking is dus niet vrijblijvend. In de praktijk blijkt echter hoe moeilijk het vaak is om gelijkwaardig en respectvol met elkaar om te gaan.
Op 5 juni 2015 stond in het AD: “Steeds meer conflicten tussen ouders en school.” Ouders zouden steeds vaker een jurist in de arm nemen om een conflict met de school van hun kind op te lossen. Rechtsbijstandverzekeraar DAS zag het aantal onderwijsconflicten in een jaar tijd met 18 procent stijgen. Bij Stichting Achmea Rechtsbijstand groeide het aantal geschillen in 4 jaar tijd met maar liefst 140%.
Waar hoor je ouders over klagen? Zij lopen op tegen paternalistische scholen die het beter denken te weten dan zij en die niet openstaan voor hun belangen. Ze hebben er last van dat door de leraren of de directie onzorgvuldig wordt gehandeld. Deze denken onvoldoende met de ouders mee, hebben geen empathie of maken hun protocollen belangrijker dan de menselijke maat.
Scholen klagen over mondige ouders die het roer willen overnemen. Ze hebben er last van dat ouders uitzonderingsposities voor hun kind claimen, zich willen bemoeien met onderwijskundige zaken en geen respect voor hen hebben. Met agressief gedrag maken sommige ouders het de scholen knap lastig.
Zowel scholen als ouders denken dus last te hebben van het grote ego van de ander. Maar het is de vraag of dat waar is. Waar hebben we nou eigenlijk echt last van? De werkelijke oorzaak van conflicten is in feite altijd te vinden in onszelf. De bron van een conflict zit niet in wat de ánder al of niet doet, maar in onze veroordeling van die ander. We hebben dus last van ons eigen ego. Vanuit ons ego voelen we ons afgescheiden, en zijn we altijd aan het vergelijken. We voelen ons beter of minder goed dan de ander. Omdat we allemaal door de gekleurde bril van onze conditioneringen naar de werkelijkheid kijken, zullen we altijd bewijzen vinden dat onze oordelen over de ander waar zijn.
Hoe intensiever mensen met elkaar te maken krijgen, hoe eerder ego’s gaan botsen. Iedereen heeft natuurlijk lastige eigenschappen. Wanneer we slechts oppervlakkig met iemand te maken hebben, is dat niet zo erg en hoeven we ons daar niet zo aan te storen. Maar hoe dichterbij we komen en hoe meer onderlinge afhankelijkheid er is, hoe bedreigender het kan zijn als de ander onaangename trekjes laat zien. Onder druk worden onze lastige eigenschappen ook nog eens versterkt. We komen dan misschien extra hard en ongenuanceerd uit de hoek en zijn minder goed in staat begrip op te brengen voor de ander. Wie gestrest is zal dus eerder in een conflict terecht komen.
Zouden we geen last hebben van ons ego, en ons niet meer of minder waard voelen dan de ander, dan zouden we in de lastige ego-trekjes van de ander geen probleem hoeven zien. We accepteren de ander dan, met alle imperfectie die er is en we kijken dan ook mild naar onszelf, met onze eigen imperfectie. Dat geeft ruimte om elkaar te ontmoeten en om te kijken wat er mogelijk is om een meningsverschil op te lossen.
Een houding van acceptatie betekent overigens niet dat we ons dan maar moeten neerleggen bij een slechte samenwerking. Of dat we geen grenzen zouden kunnen stellen. Op deze schijnbare paradox zal ik in mijn volgende blogje ingaan.
Geef een reactie